K&K Symposium - highlights

woensdag 6 december 2023

Highlights uit een selectie van de lezingen tijdens het K&K Symposium van zaterdag 25 november jl.

Op zaterdag 25 november 2023 organiseerde Proveto de 17e editie van het K&K Symposium. Voor deze editie werd er een uitgebreid programma samengesteld met nationale en internationale sprekers in de sfeervolle ambiance van Koninklijke dierentuin Burgers' Zoo!

Het programma voor dierenartsen startte met een plenair ochtendprogramma. In de middag waren er keuzesessies. Onze dierenarts Renske Steenlage, werkzaam bij Dechra als Technical Information Officer bezocht 3 sessies en schreef hierover een artikel.

Plenaire lezing: Van recente wetenschap naar 1e-lijns praktijk!

In deze lezing deelden vier sprekers inzichten vanuit de wetenschap vertaald naar praktische toepassingen. Zo besprak John Chitty uit de UK de toepassing van “Ear wicks” bij het konijn. Ear wicks zijn droge sponsjes die zich kunnen vullen met antibacteriële of ontstekingsremmende vloeistof. Na plaatsing in het oor, komt het antibioticum of de ontstekingsremmer via slow release in het oor vrij. De ear wicks kennen hun oorsprong in de humane geneeskunde waar zij toegepast worden als het gehoorkanaal te gezwollen is voor topicale druppels of zalf. Wat zijn de ervaringen bij konijnen? John Chitty zet ear wicks onder andere in bij een ware otitis externa of media, in het geval van MRSA of een bevestigde resistente Pseudomonas infectie en wanneer spoelen niet afdoende is geweest in het beheersen van andere infecties. Hij doet dit door het sponsje door midden te breken, daarna op de juiste plaats in het oor aan te brengen en dan het gewenste antibioticum of ontstekingsremmer toe te dienen, waarna de ear wicks na 7 à 10 dagen weer verwijderd dienen te worden.

Daarna nam Jenna Richardson, ook uit de UK, het publiek mee in “Tips and Tricks: Intravenous Catheter Placement in Rabbits”. Want, net als bij honden en katten is het verkrijgen van een intraveneuze toegang ook bij konijnen soms nodig. Jenna besprak de drie mogelijke plaatsen voor een IV-katheter: de marginale oorvene, de vena cephalica en de laterale vena saphena, waarbij de marginale oorvene haar voorkeur heeft, omdat het konijn hierbij in een zo natuurlijk mogelijke en minst stressvolle houding gefixeerd kan worden. Verder was Jenna’s boodschap: wees niet bang, het plaatsen van een IV-katheter is bij konijnen net zo goed mogelijk als bij honden en katten! Een goede voorbereiding, het aanbrengen van een topicale lokale verdoving, een goede fixatie en patiënt comfort zijn hierbij belangrijke aspecten voor een succesvolle plaatsing.

De Vlaamse spreekster Katleen Hermans besprak de mogelijkheden van het uitvoeren van een thoracale echo bij konijnen. En die zijn er zeker! Haar tip: probeer, zo veel als mogelijk is, om bij konijnen die in de praktijk komen een thoracale echo te maken, om een referentiekader op te bouwen. Er dient onder andere gelet te worden op het voorkomen van het “glide-sign” en horizontale a-lijnen, welke als normaal beschouwd worden. Het zien van wigvormige b-lijnen kan afwijkend zijn.

Frank Verstappen eindigde de lezing met een korte bespreking van het artikel: “Effects of intravenous administration of lidocaine and buprenorphine on gastrointestinal tract motility and signs of pain in New Zealand White rabbits after ovariohysterectomy”. Deze studie toont aan dat er 12-22% minder anesthetica nodig is wanneer lidocaïne als CRI toegediend wordt. Ook hadden deze konijnen een verhoogde gastro-intestinale motiliteit en een betere eetlust en ontlasting. Daarnaast vertoonden de konijnen sneller normaal gedrag postoperatief wanneer lidocaïne gebruikt was.

Effects of intravenous administration of lidocaine and buprenorphine on gastrointestinal tract motility and signs of pain in New Zealand White rabbits after ovariohysterectomy. R.W. Schnellbacher et al. 2017

Plenaire lezing: Hoe herken ik hartfalen bij het konijn….. en wat dan?!

Yvonne van Zeeland gaf een interessante lezing over hartfalen bij het konijn. Hartproblemen lijken zeldzaam bij het konijn, maar komen waarschijnlijk vaker voor dan gedacht; de literatuur beschrijft een prevalentie van ongeveer 2,6% (Ozawa et al. 2021).

Wat is informatie vanuit de anamnese die u in de richting van een hartaandoening kan doen wijzen? Denk aan: dyspneu/tachypneu (24%), anorexie/hyporexie (24%), lethargie/sloomheid (19%), veranderde ontlasting (19%), vermageren en/of spierverlies (17%), zwakte/parese (11%). Bevindingen die vervolgens bij het lichamelijk onderzoek gezien kunnen worden, zijn onder andere: tachypneu/dyspneu (24%), onregelmatige en/of zwakke en/of snelle pols, bleke slijmvliezen (7%), cyanose (4%), CRT>2 sec (9%), koude extremiteiten en/of hypothermie (6%), oedeem (4%), souffle (46%), aritmie (41%), gedempte harttonen (4%), verscherpt ademen (9%) en bilaterale exophthalmus (vena cavia cranialis syndroom).

Indien er vanuit de anamnese en het lichamelijk onderzoek een verdenking op hartfalen bestaat, kan de volgende diagnostiek uitgevoerd worden: ECG (bij een afwijkend ritme of frequentie van de pols), echocardiografie (bij een souffle, galopritme of cardiomegalie) en een röntgenfoto (bij tachypneu of dyspneu).

Indien de diagnose congestief hartfalen is gesteld, bestaat de behandeling uit: verbeteren van de oxygenatie, verminderen van de stuwing en het verbeteren van de hartfunctionaliteit (verminderen van pre- en afterload en verbeteren van contractiliteit). Als diuretica kan gedacht worden aan: Furosemide, in een startdosering van 4-6dd 1-4 mg/kg IV/IM/SC en in een onderhoudsdosering van 1-3 mg/kg 1-3dd PO, of Spironolacton in een dosering van 2dd 1-2 mg/kg PO. Voor het verminderen van de pre- en afterload kunnen ACE-remmers gebruikt worden, bijvoorbeeld Benazepril 1dd 0,1 mg/kg PO. Voor het verbeteren van de hartcontractiliteit kan Pimobendan gegeven worden (1-3dd 0,1-1 mg/kg PO)*. Het is aan te raden het konijn iedere 3-6 maanden te monitoren en qua prognose kan een mediane overleving van 306 dagen verwacht worden (Ozawa et al. 2021).

*LET OP: genoemde doseringen zijn veelal geëxtrapoleerd uit honden- en katten literatuur of aan de hand van eigen ervaringen opgesteld. Ze dienen dan ook als off-label beschouwd te worden.

Clinical and pathological findings in rabbits with cardiovascular disease: 59 cases (2001-2018). S. Ozawa et al. 2021

Keuzesessie: Respiratory Disease in Rats

Jenna Richardson (UK) gaf een duidelijke lezing over luchtwegproblemen bij ratten. Zij besteedde hierin aandacht aan twee belangrijke aandoeningen: Chronic Respiratory Disease (CRD) en bacteriële pneumonie.

Chronic Respiratory Disease (CRD):

De belangrijkste pathogeen binnen CRD is Mycoplasma pulmonis. Het wordt gezien als een chronische aandoening, waarbij ratten gemiddeld nog twee jaar kunnen leven na de diagnose. De klinische symptomen kunnen variëren; vaak is het een komen en gaan van verschijnselen en verslechteren deze door bijvoorbeeld stress, bijkomende ziekte en verkeerde omgevingsfactoren. Mycoplasma pulmonis veroorzaakt een subacute en chronische bronchitis met daarnaast chronische respiratoire epitheliale dysfunctie. In de praktijk wordt de diagnose meestal gesteld aan de hand van de anamnese, de klinische verschijnselen, en de respons op een ingezette behandeling. Het is daarbij wel belangrijk te beseffen dat auscultatie van longgeluiden vaak niet correleert met de ernst van de ziekte. De belangrijkste doelen van therapie zijn het onderdrukken van de ontstekingsreactie (met NSAIDs en bronchodilatoren) en het behandelen van de bronchitis. Hiervoor kunnen antibiotica (doxycycline 1e keus), mucolytica (broomhexine) en verneveling ingezet worden.

Bacteriële pneumonie:

De belangrijkste pathogeen binnen dit ziektebeeld is Streptococcus pneumonia. Co-pathogenen zoals Mycoplasma pulmonis en het Sendai virus kunnen ook gezien worden. Streptoccus pneumonia kan als zoönose gezien worden. Jonge ratten zijn het meest gevoelig voor infectie; er is hier meestal sprake van een acute infectie die een oorzaak kan zijn van plotselinge sterfte. Bij een acute infectie kunnen serosanguineuze neusuitvloeiing, rhinitis, sinusitis, conjunctivitis en eventueel vestibulaire afwijkingen gezien worden. Post-mortem blijkt er vaak sprake te zijn van een fibrinopurulente polyserositis. Behandeling van een acute infectie is helaas regelmatig zonder succes. Bij oudere ratten wordt vaak dyspneu en purulente neusuitvloeiing gezien in het kader van een meer chronische infectie. Behandeling omvat dan beta-lactamase resistente penicillines (bijvoorbeeld amoxicilline met clavulaanzuur), zuurstoftherapie en ondersteunende therapie (ontstekingsremmers, vochttherapie, mucolytica, verneveling, ondersteunende voeding).

Behalve behandeling is preventie natuurlijk erg belangrijk. Denk aan goede hygiëne (ventilatie!), het elimineren van luchtweg irriterende stoffen in het huishouden en het tijdig laten behandelen van andere aandoeningen om de rat in een zo gezond mogelijke conditie te houden. Houd hierbij ook rekening met het introduceren van nieuwe ratten binnen een groep. Een quarantaine periode van minimaal een maand is aan te raden.

Dit artikel is geschreven door Renske Steenlage, DVM

keyboard_arrow_up