Feline focus - highlights
vrijdag 5 april 2024
Highlights uit een selectie van de lezingen tijdens het Feline Focus congres op 9 maart jl.
Op zaterdag 9 maart 2024 organiseerde Proveto de 13e editie van Feline Focus in de Koninklijke Burgers Zoo in Arnhem. Een interessante dag vol met kattengeneeskunde!
Het programma voor dierenartsen startte met keuzesessies en eindigde met plenaire lezingen. Onze dierenarts Renske Steenlage, werkzaam bij Dechra als Technical Information Officer, woonde enkele sessies bij en heeft voor u hiervan een korte samenvatting gemaakt.
Kat specifieke eigenschappen van bloedcellen
Marja de Jong (Specialist Interne Geneeskunde, DipECVIM-CA) gaf een interessante lezing over de specifieke eigenschappen van kattenbloedcellen; want die zijn toch heel anders dan die van de hond! Dat de bloedcellen van de kat zo anders zijn heeft daardoor weer belangrijke consequenties voor de interpretatie van het bloedonderzoek.
Marja begon haar lezing met de erythrocyt. Belangrijk om rekening mee te houden wat betreft reticulocyten, is dat er twee typen reticulocyten zijn: de aggregate reticulocyt (met grote aggregaten van geprecipiteerd rRNA) en de punctate reticulocyt (met kleine aggregaten van geprecipiteerd rRNA). De aggregate reticulocyt wordt gevormd direct na het uitstoten van de kern en wordt over het algemeen goed gemeten door automatische analyzers. De aggregate reticulocyten vormen zich bij de kat snel om tot punctate reticulocyten, welke juist slecht gemeten worden door automatische analyzers. De klinische relevantie hiervan is dat, ook al is er sprake van een regeneratieve anemie bij de patiënt, automatische analyzers dit niet altijd bevestigen met een reticulocytose als uitslag. Het is daarom belangrijk om ook andere parameters mee te nemen, zoals een hoog MCV en een hoog RDW, in de beoordeling of er eventueel sprake is van een regeneratieve anemie. Let bij het beoordelen van een bloeduitstrijkje op de aanwezigheid van anisocytose, polychromasie en normoblasten.
Waar de hondenerythrocyt vrij groot is (7 µm diameter) en een biconcave schijf bevat met een duidelijke centrale opheldering, kent de kattenerythrocyt een kleinere diameter (5.5-6.5 µm) en een minder duidelijke centrale opheldering. De klinische relevantie hiervan is dat bij de kat het onderscheid tussen een sferocyt en een normale erythrocyt moeilijker te maken is. Het is daarom aan te raden om de diagnose van immuungemedieerde hemolytische anemie (IMHA) bij de kat te stellen aan de hand van: erythrocyten agglutinatie, ghost cells en/of een positieve DAT/Coombs test.
Het hemoglobine is bij de kat ook anders; waar bij de meeste diersoorten het hemoglobine 2-4 reactieve sulfhydrylgroepen bevat, heeft de kat er 8. Aangezien sulfhydrylgroepen makkelijk geoxideerd worden, maakt dit de kattenerythrocyt gevoeliger voor oxidatieve schade, wat in een bloeduitstrijkje terug te zien is als Heinz bodies.
Met betrekking tot de kattenleukocyt zijn er ook zaken om rekening mee te houden:
Een bloedvat bestaat uit twee compartimenten, namelijk een marginale en een circulerende pool. Onder invloed van adrenaline kunnen leukocyten zich van de marginale naar de circulerende pool verplaatsen. De klinische relevantie hiervan is dat katten een meer uitgesproken fysiologische leukocytose kunnen hebben.
Wanneer er gekeken wordt naar de neutrofiel, zien we dat er sprake kan zijn van misclassificatie. Het blijkt dat automatische analyzers neutrofielen nog wel eens classificeren als lymfocyten. Wanneer er sprake is van een neutropenie in combinatie met een lymfocytose in een bloeduitslag, probeer dan altijd naar de dot plot te kijken om te bevestigen dat deze uitslag wel juist is.
De trombocyt kent ook belangrijke kat-eigen karakteristieken om rekening mee te houden. De kattentrombocyt is vrij groot (diameter tot 6 µm en groter, vergeleken met 2-4 µm van de hond). De klinische relevantie hiervan is dat impedantie analyzers moeite kunnen hebben om de trombocyt juist te herkennen, daar deze analyzers cellen onderscheiden op basis van grootte van de cel. Daarnaast activeren kattentrombocyten snel; zij vormen snel aggregaten na afname. De klinische relevantie hiervan is dat analyzers vaak een trombocytopenie meten door deze aggregatie. Controleer dit aan de hand van een bloeduitstrijkje! De volgende schatting kan dan worden aangehouden: wanneer 10-30 trombocyten per olieimmersieveld (100x) gezien worden, dan zijn er waarschijnlijk voldoende trombocyten.
Een kat met hartproblemen….. en de gevolgen voor de anesthesie
Joost Uilenreef (Specialist Anesthesiologie en Pijnmanagement, DipECVAA) gaf stof om over na te denken tijdens zijn lezing over anesthesie bij de kat met hartproblemen. En hoe zit het nou eigenlijk andersom; wat zijn de gevolgen van anesthesie op het hart?
Hoewel veel dierenartsen dagelijks bezig zijn met anesthesie, zijn anesthesieprocedures niet zonder risico. Met name tot 48 uur na de anesthesieprocedure bestaat er risico op sterfte. Hierbij betreft het ongeveer 1 op de 750 katten zonder verschijnselen of bevindingen van onderliggend lijden (ASA 1-2) en 1 op de 60 katten met duidelijke verschijnselen van systemisch onderliggend lijden (ASA 3-5).
Het fenomeen Transient Myocardial Thickening (TMT) wordt al jaren beschreven in de literatuur. Wat is TMT nou eigenlijk? Op echobeeld wordt een dikkere wand gezien door oedeem in en tussen de spiercellen, waardoor echografisch TMT niet van HCM te onderscheiden is. Na een variabele periode (2-6 maanden) treedt er normalisering van de wanddikte op. Wel kunnen er enkele verschillen opgemerkt worden die meer in de richting van TMT kunnen wijzen. Katten met TMT zijn vaak relatief jong (mediaan 2 jaar versus 9 jaar bij HCM) en in 50% van de TMT gevallen is er een stressmoment in de anamnese te herleiden (bijvoorbeeld een afwijkend verloop van eerder uitgevoerde anesthesie, bijttrauma door een hond of ander high impact trauma).
Wat is het verband tussen een anesthesieprocedure en het optreden van TMT?
Het vaak gebruikte anesthesieprotocol bestaande uit een combinatie van een alpha-2 agonist en ketamine kan voor gezonde katten (ASA 1-2) cardiaal belastend zijn. Te denken valt aan een verhoogde kans op myocardiale ischemie en oxidatieve stress, waardoor reperfusieschade kan optreden met hartschade en overrekking van het myocard als mogelijk gevolg. Tropinine kan in het bloed gemeten worden en zegt iets over de mate van acute hartschade, pro-BNP zegt daarentegen iets over de mate van overrekking van het myocard. Om dit risico zoveel mogelijk te verkleinen is het aan te raden om ook bij standaard routine ingrepen bij de ASA 1-2 kat zuurstof te geven en de kat goed te bewaken met een ECG. Indien er afwijkingen worden gezien, voer dan een bloeddrukmeting uit. Wat zijn daarnaast eventuele alternatieven voor het “standaard” protocol bestaande uit een combinatie van een alpha-2 agonist en ketamine? Voor een sedatie valt te denken aan een combinatie van IM alpha-2 agonist en een opiaat (butorfanol of methadon). Voor een castratie kater kan men bijvoorbeeld een alpha-2 agonist + methadon + alfaxalon IM (off label) of IV propofol gebruiken, aangevuld met een NSAID, buprenorfine en intratesticulair lidocaïne. Voor een OVE valt te denken aan een combinatie van een alpha-2 agonist met methadon, NSAID, IV propofol, isofluraan via ET tube, abdominaal lidocaïne en buprenorfine. De Dechra Dog & Cat Anesthesia app biedt meer informatie over mogelijke anesthesieprotocollen.
Probeer voorafgaande aan een anesthesieprocedure de risicopatiënten eruit te pikken. Belangrijk is daarin om in de patiëntenkaart ook goed te kijken hoe het verloop van eerder uitgevoerde anesthesieprocedures was (en leer u zelf dus aan om altijd een verslag van het anesthesieverloop in de kaart te zetten!). En hoe doet de kat het thuis? Slaap de kat veel, of is de kat actief, maar moet deze wel herstellen van drukke activiteit? Voel bij de wakkere kat altijd naar de pols, en let daarbij op de frequentie en kwaliteit/vulling. Probeer bij het aanwezig zijn van een hartruis deze altijd te graderen in karakter, intensiteit en het wel/niet aanwezig zijn van een extra harttoon (S4).
De boodschap is: anesthesie is bij de (mogelijk) cardiaal belaste kat ook mogelijk, maar zorg dat de ondersteunende zorg en bewaking op orde zijn en kies het juiste anesthesieprotocol. En houd in gedachten: anestheseer een patiënt zoals u zelf ook geanestheseerd en behandeld zou willen worden!
The Feline Innovation Toolkit
In deze lezing namen sprekers Stijn Niessen (Specialist Interne Geneeskunde, DECVIM-CA) en Yaiza Forcada (Specialist Interne Geneeskunde, DECVIM-CA) het publiek mee in nieuwe inzichten voor in de eerstelijns kattengeneeskunde.
Een recent uitgevoerde studie heeft gekeken naar cut-off waardes van bilirubine om in te schatten bij welke patiënten met een galwegobstructie verder onderzoek geïndiceerd is. Er werd gezien dat bij een bilirubinewaarde van >66 µm/L abdominale beeldvorming vereist was om de juiste patiënten te selecteren voor chirurgie1.
Urine dipsticks worden veel gebruikt in de diergeneeskunde. Een recent gepubliceerd artikel heeft gekeken of het mogelijk is om aan de hand van deze urine dipsticks iets te zeggen over de mate van proteïnurie, in plaats van het meten van de gangbare UPC ratio. In dit onderzoek werd de DUR geïntroduceerd: de ratio tussen eiwit op urinedipstick en het soortelijk gewicht, ofwel in formulevorm: DUR = (mg/dL)/([sample USG-1]1000)
Hierbij kan worden aangehouden dat + op de dipstick gelijk staat aan 30 mg/dL, ++ aan 100 mg/dL, +++ aan 300 mg/dL en ++++=2000 mg/dL. Er werd gezien dat er een vrij goede correlatie bestaat tussen de DUR en de UPC. Een DUR van 2.1 leek daarbij overeen te komen met een UPC ratio >0.42.
Artificial intelligence (AI), of ook wel kunstmatige intelligentie in het Nederlands, vindt zijn weg ook steeds meer in de diergeneeskunde. Een studie gepubliceerd in 2023 keek naar de verschillen tussen observaties in 3 verschillende feline pijnschalen. Het bleek dat paraveterinairen de meeste pijn scoorden, en dat studenten er het slechtst vanaf brachten. Maar ook dat oefening beter maakt! Het inschatten van de pijnscore bij katten is iets waar AI bij zou kunnen helpen. Uit onderzoek blijkt dat AI het vaak zelfs beter doet, omdat dit minder aan subjectiviteit onderhevig is3.
Waar hypercalciëmie bij honden vaak neoplasie-gerelateerd is, hoeft dit bij katten niet per se het geval te zijn. Bij katten kan hypercalciëmie ook gezien worden bij nierziekte, of idiopathisch zijn. Een van de doelen van het geven van een nierdieet is de restrictie van fosfaat. Onderzoeken hebben gekeken naar het mogelijke effect van deze fosfaatrestrictie op het calciumgehalte in het bloed bij katten met CKD. Er werd aangetoond dat hypercalciëmie zich kan normaliseren binnen 8 weken nadat er een dieet was gestart met een lager fosfaatgehalte. Er bleek daarnaast een verschil te bestaan tussen katten die al een hypercalciëmie hadden op het moment van starten met nierdieet en katten die op dat moment nog geen hypercalciëmie vertoonden. Het advies is daarom om niet enkel het fosfaatgehalte te bepalen, maar ook het geïoniseerde calciumgehalte op het moment van diagnose van CKD, maar ook tijdens controlemetingen4,5.
Dit artikel is geschreven door Renske Steenlage, DVM
Referenties:
1.Diagnostic and predictive ability of hyperbilirubinemia severity in cats: A multicenter retrospective study. Xavier Salord Torres et al. DOI: 10.1111/jvim.17005
2.Evaluation of a urine dipstick protein to urine specific gravity ratio for the detection of proteinuria in dogs and cats. Michael Barchilon et al. DOI: 10.1111/jvim.17001
3.Inter-observer reliability of three feline pain scales used in clinical practice. Chiara Adami et al. DOI: 10.1177/1098612X231194423
4.Ionized hypercalcemia can resolve with nutritional modification in cats with idiopathic hypercalcemia or chronic kidney disease. Margot R Ehrlich et al. DOI: 10.1177/1098612X241229811
5. The effect of attenuating dietary phosphate restriction on blood ionized calcium concentrations in cats with chronic kidney disease and ionized hypercalcemia. Rebecca F Geddes et al. DOI: 101111/jvim.16050.